Onbewogen
bn. bw., 1. door geen beweging van zijn plaats gebracht, onbeweeglijk, onverzettelijk, vast: de rots staat onbewogen pal; — (fig.) onwrikbaar: opdat ik in ’t geloof mag onbewogen staan; 2. stil, effen, kalm: geen windje rimpelde het onbewogen vlak van het meer; de lucht is onbewogen, het waait niet; 3. (fig.) door...