Wat is de betekenis van Oho?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Oho

tw., uitroep van vrolijkheid, ter uiting van dartele onbezorgdheid, of luchthartige, vaak wat plaagzieke spotternij.

2025-07-25
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

oho

aha!

2025-07-25
Woordenboek Nederlands -Latijn

Dr. J.F.L. Montijn (1949)

Ŏhŏ

interi. oho! aha!

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

oho

(uitroep van vrolijkheid) 1. tw.; 2. zn. o.: een verbaasd oho.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

oho

(o'ho) 1. tw. als uiting van vrolijkheid, dartele onbezorgdheid : -dat verandert de zaak! 2. o. (-’s; ohootje) die uitroep.

2025-07-25
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

oho

tw., uitroep van vrolijkheid, als uiting van dartele onbezorgdheid of luchthartige, vaak wat plaagzieke spotternij.

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Oho

Oho tw. oorspronkelijk o ho: uitroep van vroolijkheid, ter uiting van dartele onbezorgdheid, of luchthartige, vaak wat plaagzieke spotternij; —, o. (-’s), uiting van spotternij.