Niet heet of koud, heet noch koud zijn of (om iets) worden
onverschillig, lauw, flauwhartig (t.o.v. zekere aangelegenheid) zijn; ook: zich er niets van aantrekken, er geheel kalm onder blijven. Als spreekw. uitdr. bekend geworden door Openb. 3:15—16: „Ik weet uwe werken, dat gij noch koud zijt noch heet: och of gij koud waart of heet! Zo dan omdat gij lauw zijt, en noch koud noch heet, ik zal u...