Neuswijs
bn. (...wijzer, -t), 1. (Westvl.) een fijne neus hebbend: neuswijze jachthonden; 2. (Westvl.) scherpzinnig, slim; 3. (Westvl.) nieuwsgierig; 4. betweterig, willende weten of een oordeel hebben over wat men niet weten kan, waanwijs: een neuswijze knaap.