Wat is de betekenis van monkellach?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Monkellach

m., (Zuidn.) glimlach.

2025-07-24
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

monkellach

(het, -en), monkellachje (het, -s) glimlach, glimlachje. Vader heeft het met ingehouden monkellachje aanhoord maar laat duidelijk blijken dat wat hem betreft Pieter rustig kan doorgaan. - GvA, 23-07-2002.

2025-07-24
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

monkellach

Glimlach. De beloning voor mijn arbeid is uw monkellach en uw stevige Zichemse handdruk, BONI 1948, 280. Hoeveel jaren hebben we reeds met een monkellach de spreuken van de Bond Zonder Naam gelezen, en er iets bij opgestoken! Vrouw en Wereld febr. 1976, p. zo. Afl.: monkellachen, glimlachen, meesmuilen (Laten we even monkellachen me...