Moeren
I. MOEREN (moerde, heeft gemoerd), veenslik opbaggeren tot het maken van turf; een plas uitvenen. II. MOEREN (moerde, heeft gemoerd), 1. morrelen: in de kachel moeren, peuteren met een pook; — wat moer je toch? wat doe je toch, waaraan ben je bezig? (ook) waarom ben je zo uit je humeur, zo boos ? 2. (stud.) iets dat vastzit...