Wat is de betekenis van Met (1)?

2025-07-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Met (1)

Met vz. ter aanduiding eener vereeniging of begeleiding, in gezelschap van: mag ik met u meegaan?; kom met mij; met elkander eten, reizen; — hij is met de kas op den loop gegaan, de kas bij zich hebbende; — tot en met vers 6, vers 6 er bij ingesloten; — ter aanduiding van deelneming of overeenstemming: zich met anderen verblijde...