Wat is de betekenis van merode, marode?

2025-07-22
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

merode, marode

(17e eeuw) (< Fr. maraude) (Barg.) nederlaag; gebrek; armoede. In de merode zijn: aan lager wal zijn; armoede hebben. 'De merode op gaan': straatprostitutie bedrijven. 'Op marode gaan': uit stelen gaan. • (J.L. Voorzanger & J.E. Polak: Het Joodsch in Nederland. Tweede druk. 1915) p. 210 • Die zat gedurig in de merode en wist niet...

2025-07-22
Woordenboek vreemde woorden

A. Kolsteren en Ewoud Sanders (1994)

Merode, marode

[Fr. maraude = plundering door soldaten, strooptocht] (volkst.) armoede; in de merode zitten, in armoede zitten.