Mentĭor
dep. (4); 1. intr., liegen, ook = zich vergissen, in alqa re, de alqa re, Cic., apud alqm, iemd iets voorliegen, Cic.; part., praes. subst., mentiens, entis, m. valse redenering, Cic. | praegn., (van poëtische fictie) fingeren, verdichten; tot leugenaar worden, zijn belofte niet houden, m. honestius (met meer eer),...