meer (taalkundig)
(me:r) [komp. van veel] I. bn. in grotere hoeveelheid : nieuwe zaken; andere dingen; stemmen van de tegenpartij; een woord van één of lettergrepen. II. o. wat meer is, grotere hoeveelheid : hij heeft niet veel vrienden, zijn kameraad heeft er ...en zo van die dingen; hoe men heeft, hoe men hebben wil; onder -; naar smaken, naar meer...