matsfots
(17e eeuw) (< Dui. Matz, Matthäus + fotz, cunnus) (Groningen, scheldw.) laffe kerel; onbehouwen persoon. Er bestond ook een werkwoord ‘matsfotsen’ (iemand als een lafaard behandelen, hem voor de gek houden). Vgl. Nederlandse benamingen zoals Jan Hen en Jan Kalebas. • Allata in pace, catze en couille! gaat by die U weerga zy...