manoeuvreren (maneuvreren)
[Fr.] (manoeuvreerde, heeft gemanoeuvreerd), I. (onoverg.) 1. kunstof handgrepen uitvoeren: je moet in dit drukke verkeer goed weten te manoeuvreren; 2. gevechtsoefening houden: de troepen, de eskaders manoeuvreerden; 3. (gemeenz.) met iets manoeuvreren, ergens bewegingen mee maken, iets hanteren; omgaan met schepen zonder hulp van sleepboten; uit...