Wat is de betekenis van Mannetje?

2025-07-22
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Mannetje

o. (-s).

2025-07-22
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

mannetje

1) (1981) (Vlaanderen, kindert.) penis, piemel. Syn.: kerel*. • (Walter de Clerck: Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek. 1981) • (Johan De Caluwe, Veronique De Tier, Anne-Sophie Ghyselen, Roxane Vandenberghe: Atlas van het Dialect in Vlaanderen. 2021) p. 81 2) (1948) (Barg.) de man met het geld. • (Henry Roskam: Boev...

2025-07-22
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

mannetje

mannetje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord man 2. dier van het mannelijk geslacht Het mannetje zoekt een vrouwtje. 3. tekenen|getekende menselijke figuur Woordherkomst afgeleid van man met het achtervoegsel -etje dat verkleinwoorden vo...

2025-07-22
Wielerwoordenboek

Fons Leroy en Wim van Rooy (2010)

mannetje

mannetje: ander woord voor renner of ploegmaat.

2025-07-22
Watersport A-Z

Kramer en de Bruin (1971)

Mannetje

Mannetje - →Sluiting.

2025-07-22
Boevenjargon

Professor Henry Roskam (1949)

Mannetje

(z.h.) de mand [lees: man] met het geld. Ik zal je morgen 't mannetje brengen, d.w.z. die achter de schermen blijft tot de koop is gesloten.

2025-07-22
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

mannetje

o. mannetjes; kleine man; Z.-N. gebakken, getekend poppetje: het mannetje in de maan, maanvlekken.

2025-07-22
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

mannetje

('mannətjə) o. (-s) vklw. van man inz. (II2).

Wil je toegang tot alle 16 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-22
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Mannetje

Mannetje - in den scheepsbouw een kort stukje hoekijzer als eindverbinding van verschillende verbanddeelen.