Wat is de betekenis van Manlijk?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Manlijk

bn, bw.

2025-07-24
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

manlijk

(manlək) bn. en bw. (-er, -st) 1. (als) van, eigen aan, behorende tot, betreffende een man of mannetje : de -e nakomelingen; het geslacht; een leen; vee; -e bloemen. 2. tot het spraakkundig geslacht behorend dat o. a. voor manlijke wezens gebruikt wordt: een naamwoord. 3. (als) van een volwassen man : in de -e jaren; het -e en het kinderlijke men...

2025-07-24
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

manlijk

bn., mannelijk.

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Manlijk

MANLIJK, zie mannelijk; —HEID, zie mannelijkheid.

2025-07-24
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)

2025-07-24
Prisma Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)