Mănĭfestus
(mănŭfestus) 1. in 't alg., tastbaar = openbaar, klaarblijkelijk: abl. manifesto, adv., b.v. deprehendere, Cic. 2. praegn. = (door bewijzen, getuigenissen) overtuigd, bij iets betrapt, iets zichtbaar verradend, nocens, misdadiger, Ov., alqm manifestum habere, onweerlegbaar overtuigen, Sall., sceleris, Sall.,...