manica
1. mouw; 2. troep; è un altro par di manica che, dat is wat anders; essere di manica larga, ruim, niet streng zijn. 3. Manica, La Manica, het Kanaal.
A. Lankhout en J.E. Bas Backer (1951)
1. mouw; 2. troep; è un altro par di manica che, dat is wat anders; essere di manica larga, ruim, niet streng zijn. 3. Manica, La Manica, het Kanaal.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)
1) provincie of koninkrijk in OostAfrika, tusschen Sofala en Sabia ten O., Inhanbane ten Z., Mocarangua ten O. en ten N.; met de hoofdstad Manica, 33 mijlen benoordw. Sofala. Het landschap M. behoorde in naam onder het portugeesche capitanaat-generaal van Mozambique, doch was metterdaad onafhankelijk.2) zie MANIKA.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: