manari
(de, -’s), 1. vierkante, gevlochten zeef voor voedselbereiding. De stukken broodvrucht leggen op een manarie, houten bak of geëmailleerd blik. In de zon op een stofvrije plaats enkele dagen laten drogen. De gedroogde plakjes stampen of malen en zeven (S&S 75). 2. (veroud.) grote, houten, vastliggende zeef van latjes, bestemd om bijv...