Wat is de betekenis van Luiszak?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Luiszak

m., (Zuidn.) (scheldnaam) m. (-ken), luisbos; vuil mens.

2025-07-26
Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Luiszak

vies, vuil iemand. Volgens Van Dale gewestelijk. Want Noël had geen zin in, om mee te trappen of hij was met zijn gedachten nog op school, enfin, zij trapt voor twee want als ge achterop zit en ge trapt niet mee, dan zijt ge dood gewicht en Alma roept naar hem: ‘Noël, luiszak, duwen.’ (Hugo Claus, De geruchten, 1996)

2025-07-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

luiszak

m. en v. luiszakken; Z.-N. scheldn. iem., die veel luizen heeft; vuile kerel; bedrieger.

2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

luiszak

('luis) m. en v. (-ken) → luisbos (2).

2025-07-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

luiszak

m. (-ken), (gew.) bedrieger.