loentje 2
knipoog; seintje In 1930 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. Meestal in de verkleinvorm. • De ‘gabbers’, die het knipoogje, de loen, hadden begrepen, gaven elkander door een grijns te kennen, dat ze de zaak door hadden. ¶ Johan Elsensohn, Arie (1930), p. 23 • Ik liep heen ea weerom de wipbrug over, snoot twee keer m’n neus...