Wat is de betekenis van Lijp?

lijp - bijvoeglijk naamwoord 1. wie erg raar doet, zijn verstand kwijt is ♢ Nikos heeft zijn haren rood geverfd, hij is helemaal lijp Bijvoeglijk naamwoord: lijp ... is lijper dan ... het lijpst ...

(~leep, scheef; slim), 1. gek: Dat valt je mee, he, chauffeur, opoe is nog niet leip. Je kan van alles met haar bespreken, BOTING1 89; 2. dronken: ‘Ze ligt half leip in de gang...’ Toen we de gang inkwamen, zag ik haar ... op een bank liggen. Ongeveer vijfentwintig ... mooi lichaam en goed bewusteloos, BOTING1 141.

Wat betekende lijp ('gek') oorspronkelijk? a ‘slap’ b ‘scheef, schuin’ c ‘lelijk’.

zie leip.

1. Idioot; sufferd. Nergens kan een mens rust vinden. Vorige week nog: zijn we effe naar het bos gefietst (...). Nou zitten we daar lekker rustig an de waterkant - komt 'r de één of andere leip van de heidemaatschappij die zo nodig een boom moet gaan zagen. LACHEN IS GEZOND ca. 1966, 34 2. Gek, dwaas. Wat heb je nou gedaan? Jij ben een beetje lij...

link, scheef, riskant, schuin.

I. bn. en bw., maf, gek, dwaas: die vent is helemaal -, want hij draagt zijn pet achterstevoren; II. zn. m., scheldwoord voor lelijk iemand of slapjanus.

lijp bn. (NN) 'dwaas, dom' categorie: leenwoord, alleen in België of Nederland Eerst als zn. 'scheldwoord voor een Jood', in wat 'n leelijke lijp is dat [1917; Van Looy], als algemener scheldwoord lijp 'lelijkerd, slapjanus' [voor 1941; Van Dale 1970], pas later ook als bn. lijp 'onnozel, niet goed wijs' [1974;...

...