Wat is de betekenis van leunstoel?

2025-07-25
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Leunstoel

m. (-en), leuningstoel.

2025-07-25
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

leunstoel

leunstoel - Zelfstandignaamwoord 1. een stoel met leuningen om lekker in te zitten Opa zat graag in zijn leunstoel. Woordherkomst samenstelling van leun(werkwoord) en stoel

2025-07-25
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

leunstoel

leunstoel - zelfstandig naamwoord uitspraak: leun-stoel 1. luie stoel ♢ pa zit onderuit in zijn leunstoel Zelfstandig naamwoord: leun-stoel de leunstoel de leunstoelen ...

2025-07-25
Dromen encyclopedie

Fink (1998)

Leunstoel

Wanneer men op de lievelingsstoel van de overgrootvader zit, dan vertrouwt men vermoedelijk op de steun van anderen, om een comfortabel leven te kunnen leiden. We willen met rust gelaten worden, maar hebben niet in de gaten dat we alle hoop hebben verloren, omdat we niet al te veel presteren. (Zie ook ‘Zetel’).

2025-07-25
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

leunstoel

leunstoel - Term die wordt gebruikt voor een groot assortiment stoelen met armleuningen om ze te onderscheiden van 'stoelen zonder armleuningen' die geen armleuningen hebben.

2025-07-25
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Leunstoel

s., earm-, lining-, pake-, briedstoel, brieder, soarch.

2025-07-25
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

leunstoel

('leun) m. (-en) leuningstoel.

2025-07-25
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-25
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)