Leunstoel
m. (-en), leuningstoel.
Wiktionary (2019)
leunstoel - Zelfstandignaamwoord 1. een stoel met leuningen om lekker in te zitten ♢ Opa zat graag in zijn leunstoel. Woordherkomst samenstelling van leun(werkwoord) en stoel
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Muiswerk Educatief (2017)
leunstoel - zelfstandig naamwoord uitspraak: leun-stoel 1. luie stoel ♢ pa zit onderuit in zijn leunstoel Zelfstandig naamwoord: leun-stoel de leunstoel de leunstoelen ...
Fink (1998)
Wanneer men op de lievelingsstoel van de overgrootvader zit, dan vertrouwt men vermoedelijk op de steun van anderen, om een comfortabel leven te kunnen leiden. We willen met rust gelaten worden, maar hebben niet in de gaten dat we alle hoop hebben verloren, omdat we niet al te veel presteren. (Zie ook ‘Zetel’).
Getty Research Institute (1990)
leunstoel - Term die wordt gebruikt voor een groot assortiment stoelen met armleuningen om ze te onderscheiden van 'stoelen zonder armleuningen' die geen armleuningen hebben.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: