leukerik
(1949) (sch.) leuk persoon. • Zo’n leukerik toch: net als ieder ander zinnig mens heeft hij best begrepen, wat de Zwolse Groenten- en Fruitveiling met dat aanbod -peradvertentie bedoelde en toch moest hij even grappig wezen. (Provinciale Overijsselsche en Zwolsche courant, 31/08/1949) • Nu zijn deze nieuwvormingen op -erik bepaald...