Leren, onderwijs
(leerde, heeft geleerd), 1. wijzer maken: de ondervinding leert; 2. onderrichten omtrent: leer mij hoe ik doen moet; 3. onderwijs geven: de onderwijzer leert in de school; 4. prediken: Christus leerde in het openbaar; — (gew.) wie leert er van morgen? welke predikant zal preken? 5. doen inzien: dat z...