Ledemaat, Lidmaat
Ledemaat, Lidmaat, m. en v. (...aten), genoot, medegenoot, deelgenoot, lid (eener vereeniging enz.); iem. die belijdenis van de christelijke godsdienst gedaan heeft; lid van eenig ander kerkgenootschap; lidmaten, ligchaamsdeelen. *...MAN, *...POP, zie LEEMAN.