Wat is de betekenis van Kruisje?

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kruisje

o. (-s), 1. klein kruis; 2. (R.-K.) kruisteken ; een kruisje halen, op Aswoensdag ter kerk gaan, waar de dienstdoende priester met as een kruisje op het voorhoofd der gelovigen maakt; — (zegsw.) een kruisje is genoeg voor een boterham uit het vuistje; — (w. g.) wilt gij het niet geloven, dan zal ik u een kruisje maken,...

2025-07-28
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kruisje

kruisje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord kruis

2025-07-28
Jargon & Slang van Politieagenten en rechercheurs

Marc De Coster (2017)

Kruisje

Kruisje - met drie kruisjes: radiocode voor zo snel mogelijk. Bijv. Ga er met drie kruisjes naartoe!

2025-07-28
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kruisje

(’kruisjә) o. (-s) vklw. van → kruis.

2025-07-28
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

kruisje

o. (-s), 1. klein kruis; 2. kruisteken: een — halen, op Aswoensdag naar de kerk gaan, waar de priester met as een kruisje op het voorhoofd van de gelovigen maakt; kinderen bij vader, voor het slapen gaan; 3. kruisvormig (schrift)teken: ergens een bij zetten; 4. tiental (naar het kruisvormige Romeinse cijfer voor dat getal), m.n. tiental le...

2025-07-28
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Kruisje

KRUISJE, o. (-s), klein kruis; — (R. K.) een kruisje halen, op Aschwoensdag ter kerk gaan, waar de dienstdoende priester met asch een kruisje op het voorhoofd der geloovigen maakt; — een kruisje is genoeg voor eene boterham uit het vuistje; — (spr.) wilt gij het niet gelooven, dan zal ik u een kruisje maken, ten bewijze der waar...

2025-07-28
Prisma Nederlands Fries

Unieboek | Het Spectrum (2025)