o. (-s),
1. klein kruis;
2. kruisteken: een — halen, op Aswoensdag naar de kerk gaan, waar de priester met as een kruisje op het voorhoofd van de gelovigen maakt; kinderen bij vader, voor het slapen gaan;
3. kruisvormig (schrift)teken: ergens een bij zetten;
4. tiental (naar het kruisvormige Romeinse cijfer voor dat getal), m.n. tiental levensjaren: hij heeft al zes kruisjes achter de rug, is al ouder dan zestig jaar.