Wat is de betekenis van kronkel?

2025-07-29
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kronkel

m. (-s), sterke of lusvormige kromming, herhaaldelijk sterk gekromde lijn, vorm of gedaante, ofwel (concreet) deel van of plaats waar een voorwerp zulk een vorm vertoont: kronkels in een touw, in een rivier; de kronkels van een slang; — (oneig.) een rare kronkel in zijn hersens hebben, rare denkbeelden hebben; de kron...

2025-07-29
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

kronkel

(1960+) (journ.) luchtig rubriekje of column in de krant (oorspr. het Parool), geschreven door de Nederlandse auteur Simon Carmiggelt (1913-1987). Zie ook: Falklandje*. • In mei 1960: vragen in de Tweede Kamer naar aanleiding van wat Carmiggelt in een televisie-uitzending zegt. Carmiggelt zegt dan: „In den beginne was het woord en een Vl...

2025-07-29
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kronkel

kronkel - Zelfstandignaamwoord 1. herhaaldelijk sterk gekromde lijn of vorm W:Simon Carmiggelt|Simon Carmiggelt publiceerde columns onder het pseudoniem Kronkel kronkel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kronkelen ♢ Ik kr...

2025-07-29
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kronkel

kronkel - zelfstandig naamwoord uitspraak: kron-kel 1. onregelmatige, grillige bocht ♢ de weg maakte een kronkel 1. een rare kronkel hebben [vreemde dingen doen] Zelfstandig naamwoor...

2025-07-29
XYZ van Amsterdam

J. Kruizinga, Gerrit Vermeer (2002)

Kronkel

Kronkel - Zie: Carmiggelt, Simon.

2025-07-29
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

kronkel

zie rekken.

2025-07-29
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

kronkel

val, plooi; draai, kromming; gekronkel, met draaie loop; omdraai; slinger.

2025-07-29
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kronkel

s., krinkel, kronkel, kringel, dwar(re)l, slach, krolder.

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-29
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kronkel

m.-s, kronkeltje; kromming, bocht: een kronkel in een touw, draai, kink.