Kriel
bn. bw. (-er, -st), 1. (veroud.) dartel, wulps ; 2. (gew.) levenslustig, flink, kras: je moeder is nol een kriel vrouwtje; 3. (gew.) kregel.
Van Dale Uitgevers (1950)
bn. bw. (-er, -st), 1. (veroud.) dartel, wulps ; 2. (gew.) levenslustig, flink, kras: je moeder is nol een kriel vrouwtje; 3. (gew.) kregel.
Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)
Het begrip kriel heeft 3 verschillende betekenissen: 1) dwerghoen; krielkip. kip die behoort tot een oorspronkelijk klein ras of die verkleind is gefokt uit een grotere variëteit; dwerghoen; krielkip. 2) kleine aardappel(s). kleine consumptieaardappel met een diameter van meestal twee tot drie centimeter, die tot een klein aarda...
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
kriel - Zelfstandignaamwoord 1. (m) (scheldwoord) kleintje, klein persoon 2. (f) krielkip 3. (n) kleine aardappel, krielaardappel kriel - Werkwoord 1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van krielen ♢ Ik kriel 2. gebiedende wijs van krielen ...
Veerman (1954)
Kleine aardappelen, niet geschikt voor consumptie of pootgoed. ze worden gebruikt als veevoeder.
M. J. Koenen's (1937)
1. m. en v. -en; kort en dik mens; 2. o. -en; uitschot, klein goed; kleine hoendersoort; (Z.-N.) mussenhagel, ook: viskuit; zie aardappel-, krielhaan; 3. bn.,bw.; ong.: prikkelbaar; dartel, uitgelaten; gunstig: flink, levendig; zie ook kreel.
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
Kleine aardappeltjes, welke bij het sorteeren verwijderd worden en dan voor veevoer gebruikt worden. Sommige rassen leveren veel kriel, andere weinig. Ook standruimte is van invloed op het percentage k., dat verkregen wordt.
Jozef Verschueren (1930)
I. (kri:l) (-en; -tje) [< krielen] wat klein is in zijn soort nl. 1. o. klein goed, uitschot: die aardappelen zijn maar -. 2. o. zoom die met de duim heel smal gerold wordt. 3. o. hoop krielende diertjes. 4. o. kleine soort van hoen : javakriel. 5. o. hoop kleine kinderen, klein grut. 6. m. en v. klein, ineengedrongen mens : een van een vent...
Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)
Kriel is de benaming voor de kleine knollen uit een partij aardappels. Wordt de partij met een zeef gesorteerd, dan wordt het kriel gevormd door die knollen, welke vallen door een rooster, waarvan de mazen de doorsnede hebben van een gulden (de z.g. guldensrooster).
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: