Wat is de betekenis van KREUKEL?

2025-07-23
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kreukel

I.v. (-s), alikruik. II. v. (-s), kreuk.

2025-07-23
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kreukel

kreukel - Zelfstandignaamwoord 1. ongewenste vouw Er zaten veel kreukels in haar kleding want ze had geen tijd gehad ze glad te strijken. 2. in de kreukels: helemaal kapot Die auto ligt helemaal in de kreukels na het ongeval. 3. alikruik...

2025-07-23
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kreukel

kreukel - zelfstandig naamwoord uitspraak: kreu-kel 1. vouw die eigenlijk niet in de stof hoort ♢ er zitten allemaal kreukels in mijn jurk 2. iets wat zwaar beschadigd is ♢ die oude auto van hem...

2025-07-23
Brabants Handwoordenboek

Prof. dr. Jos Swanenberg (2015)

kreukel

(zn) alikruik WB.

2025-07-23
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

kreukel

Een van onze correspondenten geeft de verwensing krijg de kreukels aan je kruis! op. De letterlijke betekenis zal samenhangen met in de kreukels ‘kapot, zwaar beschadigd’. De emotionele betekenis duidt op minachting en ergernis en kan weergegeven worden met ‘donder op’. De alliteratie geeft de vloek extra emoti...

2025-07-23
Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

KREUKEL

(Littorina littórea; krukel, dialect voor → alikruik). Slakje dat zich onder water voedt door het afgrazen van groenwiertjes op een veelsoortige ondergrond. Van dit voedselgedrag wordt gebruik gemaakt bij het uitzetten in oesterputten en watergangen, om de wanden daarvan schoon te houden. Soms maken ook lappen zeesla en bruinwier...

2025-07-23
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kreukel

s., knûk(el), knûker, tear, pronsel.

2025-07-23
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kreukel

I. v. -s; alikruik; (Z.-N.) karakol. II. v. -s; kreuk.

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-23
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

kreukel

I. ('kreukəl) m. (-s) kreuk. II.('kreukəl) v. (—s; -tje) [~ kronkelen] alikruik.