koker, voorwerp
m. (s), 1. een in beginsel cilindervormig, vervolgens ook hoekig, langwerpig hol voorwerp, open, gesloten of afsluitbaar aan beide of aan een van de uiteinden, soms ook een platte doos met schuifdeksel (griffelkoker): een opgerolde kaart in een kartonnen —; een ivoren kokertje met naalden; sigaren, sigarettenkoker; (fig.) veel pijlen in zijn...