Koelte
v., 1. het koel-zijn, (eig.) frisheid: in de koelte van de avond; — (meton.) koele plaats: de koelte opzoeken; in de koelte gaan zitten; 2. (fig.) beheerstheid, kalmte; — (zegsw.) een dichter, een vrijer in de koelte, zonder vuur, zonder hartstocht; — onverschillig-, onbewogenheid; 3. (dicht.)...