Wat is de betekenis van knus, knussig?

2025-07-28
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

knus, knussig

bn., bw. (aardig, lief; gezellig): een knus gezelschap; dat huis is knus ingericht; wij zaten zo knus (of: knusjes) bij elkaar.

Gerelateerde zoekopdrachten