Wat is de betekenis van Knus?

2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Knus

bn. bw., behaaglijk-vertrouwd, gezellig en gemoedelijk in een enge sfeer: een knus woninkje; een knus babbeltje ; (bw.) knus bij elkaar zitten.

2025-07-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

knus

knus - Bijvoeglijk naamwoord 1. aangenaam van gezelschap en enigszins intiem We hebben een avond in het knuste restaurantje van de stad doorgebracht.

2025-07-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

knus

knus - bijvoeglijk naamwoord 1. wat een aangename sfeer heeft ♢ ze heeft van die knusse gordijntjes Bijvoeglijk naamwoord: knus ... is knusser dan ... de/het knusse ... Synoniemen gemoedelijk,...

2025-07-26
Zuid-afrikaans woordenboek

H.J. Terblanche - M.A., D. Litt

knus

gesellig, warmpies.

2025-07-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Knus

adj. & adv., smûk, smout.

2025-07-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

knus

bn. en bw. (-ser, -t) [~ knot 2] aardig, lief, gezellig bijeen : een huisje, babbeltje; ingericht.

2025-07-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

knus

bn. en bw., behaaglijkvertrouwd, gezellig en gemoedelijk: een — woninkje; een — babbeltje; — bij elkaar zitten (ook: knusjes, knussig).

2025-07-26
Etymologisch Woordenboek

Instituut voor de Nederlandse taal

knus

knus bn. 'gezellig, intiem' categorie: etymologie onduidelijk Nnl. een knutsch huishoudentje [1859; WNT], ik zit na den drukken dag 's avonds liever knusjes thuis [1864; WNT], het bijw. of bijv. naamw. knuts, knus, dat onze volkstaal heeft voor lief, aardig [1875; WNT]. Ontstaan door assimilatie -ts > ...

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Knus

KNUSJES, KNUSSIG, bw. aardig, lief, prettig, gezellig: wij zitten hier zoo knusjes.