Knersing der tanden
Deze uitdrukking komt in sommige uitspraken der Heilige Schrift voor als aanduiding van een zekere lichamelijke functioneering die den innerlijken haat vergezelt. Vg. Job 16 : 9: „Hij knerst over mij met zijn tanden.” Zoo Psalm 35 :16, Klaagliederen 2 :16. In Marcus 9 : 18 wordt het gezien bij den jongen met den boozen geest, en in Hand...