Klink, slag
I. tw., nabootsing van het geluid dat gehoord wordt bij het vallen of botsen van een metalen voorwerp; II. m. (-en), (w. g.) klinkende slag, oorveeg: iem. een klink in ’t gezicht geven; van klink, van heb-ik-jou-daar, duchtig; III. v., (gew.) bekkenslag waarmeede omroeper iets bekend maakt.