Wat is de betekenis van kleingoed, klein goed?

2025-07-25
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kleingoed, klein goed

o. (1 kleine koekjes of taartjes; 2 kindertjes): 1. een ons kleingoed kopen; 2. is het kleingoed nog op?