Wat is de betekenis van klapstuk?

o. (-ken), rundvlees van de klapribben: hutspot met klapstuk; klapstuk met en zonder been.

klapstuk - Zelfstandignaamwoord 1. (voeding) stuk rundvlees van de klaprib zeer populair ingrediënt in hutspot en hete bliksem 2. hoogtepunt van een vertoning ♢ De spanning onder het publiek, dat in afwachting was van het klapstuk van de avond, was op haar hoogtepunt. Woordherkomst...

Vlees gesneden van het borststuk of borstribstuk van het varken. Het is met veel vet doorregen en wordt veel gebruikt bij zuurkoolgerechten, hutspot e.d. Wordt in sommige delen van Nederland aangeduid met ‘klaprib’.

s.n., klapstik (it), pater.

I. o. -stukken (grote zilveren knopen of platen, tot sluiting van de klap der mans[boven]broek [in Volendam]); II. o. -stukken (vlees van de klapribben).

o. (-ken) stuk rundvlees van de buikzijde der ribben.

o. (-ken), 1. stuk rundvlees, gesneden uit de borststreek, door zijn structuur en eigenschappen geschikt voor de bereiding van pekelvlees en voor stamppot; 2. successtuk, hoogtepunt van een vertoning, van iemands optreden enz.

klapstuk zn. 'stuk rundvlees van de klaprib' (NN); 'hoogtepunt van een vertoning' categorie: geleed woord, betekenisverschil België/Nederland, volksetymologie Nnl. klapstuk 'stuk rundvlees van de klaprib' in de zes klapstukken van de buyk [1746; WNT]; nnl. klapstuk 'succesnummer, hoogtepunt van een vertoning' [1...

...