Kies, selectief
bn. bw. (-er, meest —), 1. keur hebbend, keurig, niet het eerste het beste nemend, moeilijk te bevredigen: hij is zeer kies op zijn eten; (overdr.) hij heeft een kiese smaak ; — hij is niet kies in zijn middelen om een doel te bereiken, ieder middel is hem goed; 2. keurig, fijn onderscheidend op het gebied van de g...