Kennel
(Eng.), m. (-s), eig. hondenhok; hondenhuis; (bij uitbr.) hondenfokkerij.
Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)
(zelfstandig naamwoord) [alg.] hondenverblijf - Als baasje op vakantie gaat, brengt hij arme Bello naar een hondenverblijf. [alg.] hondenfokkerij, rashondenfokbedrijf - Een hondenfokkerij houdt van elke nesthondje de stamboom bij.
Grasduin in meer dan 507 woordenboeken en encyclopedieën. Krijg toegang tot maar liefst 2.316.291 begrippen, 37.599 spreekwoorden en 78.030 synoniemen.
Word nu vriend van Ensie!
Wiktionary (2019)
kennel - Zelfstandignaamwoord 1. onderkomen voor (meerdere) honden (of katten) ♢ - „Als ik niet meer leef word ik eerst hier beneden opgebaard, zodat de katten dicht bij me kunnen zijn. Daarna gaan de katten mee naar de begrafenis; in hun kennels staan ze dan rond mijn kist. Maar ik word honderd hoor.”...
Getty Research Institute (1990)
kennel - Wordt gebruikt voor instellingen waar honden en katten worden gefokt, grootgebracht, afgericht of verzorgd.
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
I. (honden) hok; troep [jachthonden]; hol, gat || goot; II. in een hok (hol) liggen of wonen; III. in een hok opsluiten of houden.
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: