Wat is de betekenis van kennel?

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kennel

(Eng.), m. (-s), eig. hondenhok; hondenhuis; (bij uitbr.) hondenfokkerij.

2025-07-24
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

kennel

(zelfstandig naamwoord) [alg.] hondenverblijf - Als baasje op vakantie gaat, brengt hij arme Bello naar een hondenverblijf. [alg.] hondenfokkerij, rashondenfokbedrijf - Een hondenfokkerij houdt van elke nesthondje de stamboom bij.

2025-07-24
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kennel

kennel - Zelfstandignaamwoord 1. onderkomen voor (meerdere) honden (of katten) - „Als ik niet meer leef word ik eerst hier beneden opgebaard, zodat de katten dicht bij me kunnen zijn. Daarna gaan de katten mee naar de begrafenis; in hun kennels staan ze dan rond mijn kist. Maar ik word honderd hoor.”...

2025-07-24
Vreemd Nederlands

Jan Meulendijks (1993)

Kennel

hondehok; hondenfokkerij

2025-07-24
Art & Architecture Thesaurus

Getty Research Institute (1990)

kennel

kennel - Wordt gebruikt voor instellingen waar honden en katten worden gefokt, grootgebracht, afgericht of verzorgd.

2025-07-24
De vreemde woorden

Fokko Bos, Dr. O. Noordenbos (1955)

Kennel

hondenfokkerij, hondenverblijf; koppel honden

2025-07-24
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

kennel

I. (honden) hok; troep [jachthonden]; hol, gat || goot; II. in een hok (hol) liggen of wonen; III. in een hok opsluiten of houden.

2025-07-24
Kramers woordentolk

Jacon Kramers Jz (1948)

kennel

(Eng.) m. hondenstal; stel honden.

Wil je toegang tot alle 19 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-24
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

kennel

m. kennels (Eng. [Lat. canis = hond]: hondenverblijf, -hok; troep of stel jachthonden).