keel, diversen
v./m. (kelen), 1. voorzijde van de hals, ter hoogte van het strottehoofd; van iemand die in hevige spanning verkeert zegt men: het hart klopte, bonsde hem in de —, hij voelde daar het kloppen van het hart; 2. de strot uitwendig beschouwd, tevens als doorgang van de adem: meestal in zegsw.: iemand naar de vliegen; de dichtknijpen; iemand bij d...