kaai (ka, kade)
v./m. (-en), 1. beschoeide of gemetselde oeverstrook, wal, walkant langs een vaarwater of haven, waaraan de schepen kunnen aanleggen, laden en lossen en waarover het vrachtverkeer passeert: het schip ligtaande (zegsw.) op een goede — geland zijn, (fig.) goed terechtgekomen, goed af zijn; 2. bekade havenkom: het schip ligt in de —, het...