Je, taal
I. pers. vn., 2e pers. enk. en mv., m./v., gebruikt bij vertrouwelijke omgang en bij het spreken tot kinderen: ga — weg?, — moet goed luisteren, kind; II. onbep. vn., men (in de spreekt, het gewone woord daarvoor): — hebt van die mensen, die enz.; zo iets doe — niet, behoort men niet te doen; als — nu..., wat moet &mda...