Wat is de betekenis van jankhout?

2025-07-28
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

jankhout

(1897) (inf.) viool, piano of draaiorgel. Syn.: fiedel*; jammerhout*; jengelhout*; klaaghout*; psalmmolen*; trekplank*. • Wat ben jij voor een lange, onnoozele slungel, recht van lijf en leden, die een ordentlijk soldaat zoudt kunnen zijn en hier omboemelt met je jankhout? Schaam je wat, luilak! (Louise Zaalberg: Onder de vanen van vriend en v...

2025-07-28
Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

jankhout

viool In 1921 voor het eerst aangetroffen, in een literaire tekst. • De violist is onthutst over het geluid, dat z’n [even uitgeleende] jankhoutje voortbrengt, vreest kennelijk voor zijn reputatie en kijkt deswege somber en dreigend. ¶ A.M. de Jong, Amsterdam bij nacht (1921), p. 93

Gerelateerde zoekopdrachten