jankhout
(1897) (inf.) viool, piano of draaiorgel. Syn.: fiedel*; jammerhout*; jengelhout*; klaaghout*; psalmmolen*; trekplank*. • Wat ben jij voor een lange, onnoozele slungel, recht van lijf en leden, die een ordentlijk soldaat zoudt kunnen zijn en hier omboemelt met je jankhout? Schaam je wat, luilak! (Louise Zaalberg: Onder de vanen van vriend en v...