Wat is de betekenis van Isoleeren?

2025-07-24
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Isoleeren

1) afzonderen door een nietgeleidende stof; men kan I. tegen warmtewisseling, geluid en elect. stroom; 2) afzonderen v/e zieke, i/h bijz. besm. zieke.

2025-07-24
Algemeen Technisch woordenboek

H.J. van Eyk (1916)

Isoleeren

1e. Het afzonderen van electrische geleidingen, zoodat de stroom niet in andere geleiders kan overgaan. 2e. In het algemeen: afzonderen, bijvoorbeeld van besmettelijke zieken.

2025-07-24
De vreemde woorden

Fokko Bos (1914)

isoleeren

isoleeren - afzonderen; afsluiten.

2025-07-24
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Isoleeren

(van het ital. isola, eiland), afzonderen, scheiden, buiten verbindingplaatsen, de gemeenschap onmogelijk maken; zie ook Isolatie. Isolement, het op zichzelf staan, het alleen staan, het onafhankelijk zijn.

2025-07-24
De kleine Zuiveraar - vreemde woorden woordenboek

G.F. Callenbach (1908)

Isoleeren

afzonderen, vereenzamen;

2025-07-24
Wink's vreemde woordenboek

dr. Jan Romein (1906)

Isoleeren

afzonderen; in de electrotechniek: een geleidend lichaam met niet geleidende lichamen omringen.

2025-07-24
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Isoleeren

ISOLEEREN, (isoleerde, heeft geïsoleerd), rondom afzonderen (b. v. lijders aan besmettelijke ziekten); op zichzelf plaatsen, beschouwen; — (nat.) een lichaam in zulk een toestand brengen, dat het de daaraan medegedeelde electriciteit niet door geleiding kan verliezen. ISOLEERING, v. afzondering.

2025-07-24
Beknopt kunstwoordenboek

I.M. Calisch (1864)

isoleeren

isoleeren - bw. gel., afzonderen; op zich zelf (zelven, zelve) plaatsen, □ beschouwen; (nat.) een lichaam in zulk eenen toestand brengen dat het de daaraan medegedeelde electriciteit niet door geleiding kan verliezen