ISOLEEREN, (isoleerde, heeft geïsoleerd), rondom afzonderen (b. v. lijders aan besmettelijke ziekten); op zichzelf plaatsen, beschouwen;
— (nat.) een lichaam in zulk een toestand brengen, dat het de daaraan medegedeelde electriciteit niet door geleiding kan verliezen. ISOLEERING, v. afzondering.