Wat is de betekenis van inzitten?

2025-07-22
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Inzitten

(zat in, heeft ingezeten), 1. zitten in iets; zie Inzittenden; — (gew.) in huis zitten : mijn broer is einds een paar dagen inzittende 2. hij zit er mee in, hij is verlegen met de zaak, ze baart hem veel zorg ; — .hij zit er over in, hij is er bezorgd over, is bang dat het niet goed zal gaan; ik heb erg o...

2025-07-22
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

inzitten

inzitten - Werkwoord Woordherkomst samenstelling van in en zitten Uitdrukkingen en gezegden inzitten over ergens heel erg bezorgd over zijn, piekeren, dubben, peinzen, tobben Verwante begrippen [2] inzittende

2025-07-22
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

inzitten

inzitten - onregelmatig werkwoord uitspraak: in-zit-ten 1. je er zorgen over maken ♢ we hebben erg over je ingezeten Onregelmatig werkwoord: in-zit-ten ik zit in (... ik inzit) ji...

2025-07-22
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

inzitten

(zat in, ingezeten) - met iemand inzitten, met iemand meevoelen, meeleven. En hoe lang gaan wij als supporters nog lijdzaam aanzien, hoe managers, die geen moer inzitten met Lommel SK, ons clubke naar de vaantjes helpen? - BvL, 24-10-2002. - er goed inzitten, rijk zijn, er warmpjes bij zitten.

2025-07-22
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

inzitten

In de verb. iets met iem. (of iets) inzitten, iets om iem. geven, zich aan iem. iets gelegen laten liggen. ‘Jij bent ook alleen, niet waar?’ vroeg Pierre, terwijl hij hem bij de pels nam en in de nek streelde, ‘Jij bent goed. Jij bent de enige die iets met mij inzit,’ BERKHOF 1962, 121.

2025-07-22
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

inzitten

zat in, b. ingezeten (in iets gezeten zijn): de inzittenden werden zwaar gewond; er warm inzitten, a) dik gekleed, b) welgesteld zijn; zegsw. ergens mee (of: over) inzitten, verlegen zijn.

2025-07-22
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

inzitten

('in) (zat in, heeft ingezeten) 1. in een voertuig zitten : de -den van een vliegtuig. 2. ergens in zijn, alleen in de uitdrukkingen : er warm -, warm gekleed zijn of welgesteld zijn; ergens mee of met, over -, er mee verlegen zijn. → diep.

2025-07-22
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

inzitten

(zat in, heeft ingezeten), (onoverg.) 1. zitten in iets; 2. hij zit ermee in, hij is verlegen met de zaak, ze baart hem veel zorg; hij zit erover in, hij is er bezorgd over, is bang dat het niet goed zal gaan; ik heb erg over je ingezeten, in angst voor je gezeten.

Wil je toegang tot alle 12 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2025-07-22
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Inzitten

INZITTEN, (zat in, heeft ingezeten), zitten in iets: het rijtuig werd door de tram aangereden, doch gelukkig kwamen de inzittenden met den schrik vrij; (gew.) in huis zitten : mijn broer is sinds een paar dagen inzittende; — (fig.) er goed (of warm) inzitten, zeer bemiddeld zijn, goed kunnen leven; — hij zit er mee in, hij is verlegen...