Int egendeel
bw. en voegw. bw. (bij het tegenstellend zinsverband, als in de tweede zin geloochend wordt hetgeen in de eerste gezegd is): spot je er meel integendeel, ik vind het hoogst ernstig ; hij ging niet op zijn vraag in, maar verbood hem integendeel juist dat waarop hij gezinspeeld had ; — vaak op zichzelf staand gebruikt: hij heef...