Wat is de betekenis van Instant?

2025-07-23
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

instant

(bijvoeglijk naamwoord) [alg.] onmiddellijk, op slag - Mata Hari was onmiddellijk een beroemdheid. - Het liedje was op slag een succesnummer, wat zeg ik, onmiddellijk een klassieker! [voedsel] oplos-, direct-klaar-; direct, kant-en-klaar- - Sinds er oploskoffie is, hoef je geen koffiebonen meer te malen. - Voor liefdesverdriet bestaat er geen...

2025-07-23
Videofilmen: termen en begrippen

Emanuel Damsteeg (1992)

Instant

Time Record Zie QTR.

2025-07-23
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Instant

I. dringend (nodig); dreigend; II. ogenblik, ommezien; à chaque (tout) instant, ieder ogenblik, telkens, onophoudelijk; à l’instant, ogenblikkelijk, terstond; zo net; d'un instant à l'autre, ieder ogenblik; par instants, zo nu en dan, af en toe.

2025-07-23
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

instant

I. dringend, aanhoudend: ogenblikkelijk, onmiddellijk; the twentieth instant, de twintigste dezer; II. ogenblik(je); the instant I saw..., zodra ik zag...; on the instant, this instant, that instant, dadelijk.

2025-07-23
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2025)