Huiselijk
ook HUISLIJK, bn. bw. (-er, -st), 1. binnenshuis plaats hebbend: huiselijk godsdienstonderwijs ; een huiselijk feestje ; een huiselijk diner; ergens huiselijk komen eten, zonder omslag, eenvoudig en vertrouwelijk; 2. in huis, in het dagelijks familieleven in gebruik of daarvoor bestemd: een eenvoudig huiselijk gewaad; &...