horen II
('ho:r»n) (hoorde, heeft gehoorə) 1. het vermogen hebben klanken waar te nemen : scherp -; maar half meer - en zien vergaan mij hier, ik word verbijsterd door het geweldig lawaai. → doof, kant. 2. met het gehoor waarnemen : ik hoor muziek; -, zien en zwijgen.Cez, dat laat zich -, dat is aannemelijk ; een geluid, klank enz. laten voo...